Het verhaal van Mieścisko-Themanummer St Maerten (nr 20)

StMaerten20Voorwoord
Het verhaal van Mieścisko
Gefotografeerde rondreis

HET VERHAAL VAN MIESCISKO

tekst: Koos Kolenbrander en Maurits Schmidt; foto’s Frits Jansen
in tijdschrift “St Maerten” nr 20 (december 200)
ISSN 0924-0063
van de Historische Vereninging Maartensdijk
 

Het was op een zonnige morgen in de herfst van 1998 dat een van de redacteuren van St. Maerten Maartensdijk binnenfietste vanuit Bilthoven Noord. Het had vanuit elke andere richting kunnen zijn, maar het was nu eenmaal vanaf de kant waar onze landadel woont.

Zijn oog viel op het plaatsnaambord, dat gewag maakt van de vriendschapsband met het Poolse Mieścisko. Dat maakte nieuwsgierig naar de geschiedenis van het dorpje, dat al door zoveel Maartensdijkers was bezocht. De redactie was meteen enthousiast. Temeer na de vaststelling dat deze actieve jumelage in 2000 precies tien jaar eerder ontstond.
In 1990 reisde het toenmalig PvdA-gemeenteraadslid Tineke Cramer samen met vierhonderd andere Nederlandse gemeenteraadsleden naar Polen. De Vereniging Polen-Nederland had hen uitgenodigd als waarnemers bij de eerste vrije verkiezingen na de Val van de Muur. Vanuit de grote stad Poznań in het Westen kreeg zij Mieścisko toegewezen, een plattelandsgemeente zestig kilometer noordoostwaarts.
Cramer werd gehuisvest bij een onderwijzersgezin. Het werd vriendschap voor het leven. Daar liet ze het niet bij. Eenmaal terug, beijverde ze zich voor een actieve uitwisseling die sinds 1991 tot op vandaag bloeit. Met (overcomplete) goederen is het vooral eenrichtingsverkeer. Maar boeren, schoolkinderen en bestuurders weten over en weer blindelings de weg te vinden.

Als een klein jaar later de redactie de snelle Duitse autobanen allang achter zich heeft, zoeft de solide terreinwagen negenhonderd kilometer van huis de gemeentegrens van Mieścisko over. De reizigers zien in eerste instantie de verwijzing naar de vriendschapsband met Maartensdijk over het hoofd. Maar die is wel degelijk aangegeven. Mieścisko heeft zelfs vier van zulke jumelages in West-Europa.
Mieścisko is een uitgestrekte, groene gemeente in een glooiend landschap. In het noordoosten loopt het riviertje de Wełna door een beboste streek. De rest van de gemeente, waarvan de vorm een opvallende gelijkenis vertoont met die van de provincie Utrecht, is hoofdzakelijk agrarisch. Het accent ligt op akkerbouw. Veeteelt beperkt zich voornamelijk tot een koe als huisdier aan een touw in de achtertuin. Met veel minder inwoners heeft Mieścisko veel meer kernen dan Maartensdijk. Er wonen zesduizend zielen in het dorpje zelf en de 21 buurtschappen eromheen. Elke vlek, al wonen er maar drie gezinnen, heeft zijn eigen oudste die is afgevaardigd in de gemeenteraad.

Wielkopolska

Vanzelfsprekend kent ook Polen een geschiedenis die ver voor Christus begint. Zoals de eerste veenarbeiders rond 1400 hun hutten optrokken langs de zelf opgeworpen dijkjes in het latere Maartensdijk, zo kwam Mieścisko vierhonderd jaar eerder tot leven. Er waren toen al heel wat volkeren door het land getrokken; de Slaven hadden inmiddels de Germanen, Goten en Vandalen verdreven.
Het waren de West-Slavische Polanen die hun eerste burchtsteden stichtten in Gniezno en Poznań, even ten zuiden van Mieścisko. De steden vormden in de eeuwen daarop het hart van Wielkopolska, Groot-Polen, inclusief het eerste aartsbisdom. De eerste stamvorst heette Miescko I (± 992); zijn naam lijkt niet toevallig op ‘ons’ dorp. Mieścisko moet toen al een van de graanschuren van dit ontluikend imperium geweest zijn, zoals Maartensdijk de brandstof verschafte aan Neerlands eerste aartsbisdom. Eenzelfde naamverwantschap is er tussen het plattelandsdorpje en de patroonheilige van de grote stad Utrecht, Sint Maarten.

Met een gerust hart maken we de millenniumsprong terug naar het heden. Immers, zoals het Bijbelwoord aangeeft, kan duizend jaar een dag zijn, zeker in een plattelandsgemeente als Mieścisko. Veel is er niet gebeurd, laat staan opgetekend. En als er al iets te vinden zou zijn in het archief, kunnen we het helaas niet lezen. Wie aandachtig kijkt, leest het archief in het landschap af aan de verschillende bouwstijlen van vooral de adellijke landhuizen: vooral Pools en Duits wisselen elkaar af. Soms geeft een rieten dak al een aanwijzing.
Over Polen zelf verschaft elke encyclopedie ruime informatie. Zo wisselden vele vorstenhuizen elkaar af als heerser over het land: het Huis van Anjou (vanaf 1370), de Jagiellonen (1386-1573) en dan, tot 1795, een reeks van zogeheten kieskoningen. De eerstgeschreven grondwet van Europa is dan al vier jaar een feit. Na het congres van 1815 in Wenen ontstaat een koninkrijk, dat voortduurt tot aan de Eerste Wereldoorlog. Op 1 september 1939 vallen anderhalf miljoen Duitse soldaten Polen binnen. Twee weken later wordt het land tussen Rusland en Duitsland verdeeld. Na de bevrijding in 1945 wordt het een communistische republiek.
Zo zien we dat Polen steeds speelbal is geweest van de omliggende naties. Vooral de Pruisische overheersing heeft diepe sporen nagelaten tot in een nietig dorpje als Mieścisko toe. Zelfs de naam van een gemeenteambtenaar, Fleming, verraadt nog de geschiedenis van vele volksverhuizingen. Zoals we nog zullen zien, heeft dit alles ook invloed gehad op de godsdienstige en staatkundige ontwikkelingen in Polen.
Pas in de tweede helft twintigste eeuw komt er wat beweging in Wielkopolska, ontwikkeling waar Mieścisko aarzelend van meeprofiteert. Sterker nog, de waarheid gebiedt te zeggen dat de echte veranderingen pas tot stand komen vanaf 1982, zoals we nog zullen zien. Dan treedt Andrzej Banaszyński aan als burgemeester van Mieścisko, met zijn28 jaar de jongste burgemeester van Polen.

Caleidoscopisch palet

Een krachtig, vlekkeloos ‘Goedemorgen’ verwelkomt ons in het gemeentehuis van Mieścisko. Het is Banasziński, met zijn inmiddels 46 jaar nog steeds de onmiskenbare, energieke aanvoerder. Lang duurt de ontvangst niet. Na de koffie wordt de redactie meteen aan het werk gezet door gemeentesecretaris Alicja Kędracka, die het driedaagse programma tot in de puntjes blijkt te hebben voorbereid.
VVM_P29bDe fotograaf, gechaperonneerd door twee meereizende echtgenotes, mag het land in. De schrijvende redacteuren worden samen met tolk Jan Wyczawski uit Hollandsche Rading toevertrouwd aan Czesława Wieczorek, al 29 directeur van de gemeentebibliotheek. Ze zal, gewetensvol, al die tijd niet van hun zijde wijken. In haar goed voorziene, vijftig jaar oude bibliotheek, inmiddels onderdeel van een multifunctioneel centrum, Mieścisko’s eigen Vierstee, trekt een keur van dorpelingen voorbij aan de met koffie en taart welgevulde tafel.
Ieder heeft zijn eigen, persoonlijk ingekleurde verhaal, een stukje van de puzzel dat ons historisch besef van de zustergemeente verder aanvult. Zo ontstaat uit wat tegenwoordig officieel orale geschiedenis heet een caleidoscopisch palet van de laatste eeuw op het Poolse platteland.
Als vanzelf ontrolt zich een rode draad door de verhalen: de verschillen – en, voor ons verrassend, de overeenkomsten – tussen het dorpsleven onder het communisme en het katholicisme. Ofwel: het leven van voor en na de Val van de Muur in 1989, ook bekend als de Wende. Daarbij zal naar voren komen dat het vooroorlogse katholicisme steeds sluimerend, als een veen brand, de zielen van de mensen is blijven verwarmen. Alweer dringt zich een vergelijking op: ook de Maartensdijkse hervormde inslag heeft nooit gebogen voor de liberale of socialistische tendensen van de moderne tijd. Het Poolse verhaal mondt uit in zowel hoop op als vrees voor de beoogde aansluiting bij de Europese Unie.

Duitse landadel

In Mieścisko bestaat nog eerbied voor de ouderdom. Als eersten treden dan ook aan, in hun beste pak, Jan Gulcz,nog immer actieve 84-jarige landbouwer, en de voormalige magazijnmedewerker en latere gemeenteklerk Roman Jaroszynski (82). Pas nadat de heren geweest zijn, worden we vereerd met damesbezoek; de middag is gereserveerd voor de al even smaakvol geklede en gekapte Irena Gwozdowicz (77), bij ieder bekend als Juf Renia, de onderwijzeres die hele generaties heeft opgeleid, nu in ruste.
VVM_P08Bij deze sterken van jaren betreft de eerste voor de hand liggende vraag de verschillen tussen voor en na de oorlog. Gulcz bijt de spits af. Hij noemt aanvankelijk de verschillen niet groot, maar erkent dan dat de landbouwmechanisatie de opbrengsten heeft verbeterd en zowel het zware werk, als de armoede heeft verlicht. “Het leven is nu beter”, vindt hij, wat lang niet iedereen hem nazegt.
Feitelijk heeft de Duitse landadel na de Eerste Wereldoorlog een begin van welvaart gebracht in het onderontwikkelde gebied. Zo werden de prijzen van aardappels en rogge veiliggesteld door de vaste afname door kleine bakkers en varkensmesters en een garantieregeling door de staat. Elk dorpje had wel zijn eigen windmolen om het graan te malen. Gulcz kon het altijd redden met vijftien hectare grond. Bij de herverdeling na het communisme kreeg zijn zoon 45 hectare uit de herverdeelde staatskolchozen, wat nog niet automatisch hogere inkomsten betekende: de prijzen gingen schommelen.
Al voor de Tweede Wereldoorlog trokken de Duitsers, die zich hier na de Eerste Wereldoorlog hadden gevestigd, zich terug in de Heimat, met in hun kielzog veel Poolse arbeiders. Zo heeft Gulcz een tijdje in de buurt van Hannover gewerkt. De nieuwe landbouwtechnieken nam hij mee naar huis, waar intussen de prachtige landhuizen van de Duitsers in de gemeente nog steeds leegstonden.
Jaroszynski, voor de oorlog magazijnbediende in een graanbedrijf, heeft nog met Gulcz in het leger gediend. Beide mannen zijn vreselijk trots op het hun verleende strijderskruis. Aan het begin van de oorlog waren ze bezig met het opwerpen van versterkingen in de streek, toen de Duitsers daar als eerste binnenvielen. Ze hebben dapper weerstand geboden, de Duitsers moesten wijken. Maar ze kwamen terug, en na een omsingeling moesten de Polen zich al gauw terugtrekken
Tijdens de oorlog verdiende Jaroszynski de kost als dakdekker. Daarna werkte hij zich via de handelsschool op tot gemeentelijk rekenmeester. In die functie verrichtte hij grondtaxaties. Daarbij ging het om de kwaliteit van de grond. Het communistische systeem eiste hogere opbrengsten van betere grond. Het was dus zaak zo te taxeren dat de boertjes daar niet de dupe van werden. Met lede ogen ziet Jaroszynski ook na de Wende de kleine boeren armer worden en de grote rijker.
Beiden herinneren zich nog goed de toestand tijdens de jaren dertig, het zogenoemde interbellum, deels uit overlevering. Volgens Jaroszynski zijn al gauw na de opstand in Groot-Polen tegen de Duitsers in 1918-’20 vooral de meer geschoolde joden naar Duitsland gevlucht uit angst voor Poolse onderdrukking. Vooral in Oost-Polen woonden veel joden die de simpele Polen te slim af waren in de handel, aldus onze gesprekspartners. Dat zette kwaad bloed. Een gevleugelde uitspraak van de Poolse joden zou zijn geweest:’Van jullie zijn de straten, de huizen zijn van ons’. “
Daar komt bij”, zegt Gulcz, “dat in de jaren daarna de joden van Hitler begonnen te houden omdat hij Duitsland rijker maakte. En joden houden van rijke mensen. Met rijken kun je handel drijven. Polen zijn geen handelaars. Daarom trokken de joden uit zichzelf naar Duitsland, hun onheil tegemoet. Overigens kenden de joden bij ons geen belemmeringen, omdat er niet zoveel waren. In Mieścisko zelf bleef één joodse familie en één ‘goede joodse arts’ achter.”
Op de vraag wie er na de oorlog de baas was: de kerk of de partij, zeggen de heren veelbetekenend dat tachtig procent van de dorpelingen tegen het communistische systeem waren. Zij geloofden in de kerk. Die was altijd tolerant. Hooguit tien procent was echt communist. Door hen stond de bevolking wel onder druk. Toch bood ze verzet. Daardoor kon een staatslandbouwbedrijf in Mieścisko niet tot ontwikkeling komen.
Als we later langs de kolchoze rijden, ergens in het Noordoosten van de gemeente, zien we een desolate reeks totaal verlaten barakken. Bepaald geen waardig monument. In het kader van de wederopbouw zijn elders in het land tal van dit soort communistische erfenissen allang tegen de grond gehaald. Het lijkt of de bevolking in Mieścisko, wellicht uit afkeer, hier nog niet toe gekomen is. Zo staan er in de gemeente nog steeds de grauwe, met grote cijfers genummerde flatblokken, smakeloos neergegooid in het landschap. Ten tijde van ons bezoek woont de burgemeester nog in een ervan.
Toch is er in Polen weer degelijk hang naar het communisme. Recente verkiezingen hebben dat aangetoond. “Het komt door de armoede die maar niet verdwijnt”, zegt Gulcz. We zien de tegenstellingen op straat. Er wordt volop nieuwbouw gepleegd in het dorp. Waar in Oost-Duitsland de Opeltjes het hebben overgenomen van de Trabantjes, rijden hier bijna alleen nog de minuscule Polski-Fiatjes. We vragen of we een kijkje mogen nemen bij de heren thuis. Jaroszynski weigert beleefd maar pertinent. Hij woont bij zijn kinderen in, ze hebben het arm. Op een vooroorlogse fiets rijdt hij alleen weg. Bij Gulcz is dat anders. Hij heelt met zijn zoon een mooie boerderij, bewaakt door kettinghonden. Het huis hangt vol met door hem zelf gemaakt houtsnijwerk, vrome uitbeeldingen vooral. Zijn invalide vrouw is permanent omringd door zorg.

Echte badkamer

Dan komt, zelfverzekerd uitsluitend Duits sprekend, Juf Renia. Ze is de struise dochter van een kantonrechter uit het Oekraïense Lemberg, een stad die door alle omringende nationaliteiten wel een keer bezet is geweest. Op de vlucht voor de Russen kwam ze in 1945 met haar moeder en twee tassen in een goederenwagon in Mieścisko terecht. Daar woont ze nog steeds, nu met twee huurders, in een prachtig huis, verlaten door een Duitse meubelmaker. Dat vonden de inwoners van Mieścisko niet leuk. Wat deden die vluchtelingen in hun mooiste woningen? Renia zelf is nog steeds trots dat haar huis het enige met een echte badkamer was in het hele dorp. En dat in een tijd dat er nog geen elektriciteit, geen water en riolering en wel slechte wegen waren.
VVM_P09Nu is alles veel beter, vindt juf Renia. “Toen zeiden de kinderen: ‘Juf, we zien een auto’. Nu weten ze precies welke er voorbij komt. Bij hun eerste communie krijgen ze nu een computer cadeau, bij hun huwelijk een auto. Van zwart is alles wit geworden.”
Moeder vond dat ze eerst maar eens twee jaar onderwijzeres moest worden. Het werden er 52 op de lagere school. Helemaal vergroeid is ze met het onderwijs en de kinderen. “Een moeder sluit de kinderen in haar hart, een onderwijzeres neemt de kinderen aan de hand. De kinderen huilden als ze mij niet meer voor de klas hadden. ‘Je bent onze juf Renia’, roepen ze nog steeds op straat.” Godsdienstonderwijs gaf ze ook.’ Gelooft zij Jezus Christus’, getuigt ze spontaan.
Met de komst van het communisme mocht juf Renia geen godsdienstonderwijs meer geven. De kruisen moesten van de kerktorens. Toch gaf ze, om niet dan maar, Bijbelse geschiedenis. Later mocht het helemaal niet meer, en nam de priester het over. Juf Grozdowicz: “We hadden een Christusbeeld in de klas, dat was gebarsten. Moest er ook af van de communisten. Ik zei: ‘Dat gebeurt niet! Want als u hier had gehangen, was u ook gebarsten en dan had ik u er ook niet afgehaald.’ Ik ga nog steeds veel naar de kerk, ik ben een goed katholiek.”
Renia is een vrouw van de wereld. Ze heeft veel gereisd. Ze had nog naar Nederland gewild, maar daarvoor vindt ze zichzelf nu te oud. Er zijn wel twee Nederlandse juffen bij haar geweest. Ze ging wel naar Israël. In de oorlog heeft ze een joods schoolvriendinnetje beschermd door haar in de keuken van Duitse troepen te laten werken. De soldaten merkten niets, ze wilden allemaal met haar trouwen. “Maar tegen mij zeiden ze: ‘Renia, je bent een zigeuner’. Zo was ik de verdachte. Het was God die daarvoor zorgde.”
Renia staat eervol vermeld in het dikke boek met alle Polen die joden in de oorlog hebben geholpen, zoals ze thuis laat zien. Volgens haar heeft er een kleine synagoge in Mieścisko gestaan, naast het huis van de arts tegenover het gemeentehuis. Merkwaardig dat we dit bij niemand bevestigd krijgen. De joodse begraafplaats daarentegen, aan de rand van het dorp, is wel geëerd. Er staat een grote steen met inscriptie op de hoek van de sportvelden. De joodse begraafplaats moest daar namelijk voor wijken. Een doodzonde volgens de joodse wetten, die voor de doden eeuwige rust gebieden.

Volk van Roomse patriotten

Het is Marek Klinger (28) die het godsdienstonderwijs van juf Renia heeft overgenomen. Grootvader was mechanicus, vader zoölogisch onderzoeker, moeder werkte bij de bank. Zelf is hij bezig met een proefschrift over de katholieke kerk in Polen tussen 1918 en 1939.

VVM_P23Klinger ziet in de jumelage met Maartensdijk een venster op het vrije Europa. Hij hoopt dat west en oost elkaar hierdoor beter leren kennen, hoopt zo op meer welvaart, via uitwisseling van ontwikkeling en technologie.
Als vanzelf komt het gesprek op de rol van de kerk. Met het wegtrekken van de Duitsers nam de toch al bescheiden rol van de Evangelische kerk nog verder af. Vooral via de kerkelijke verenigingen, die veel leden hadden, oefende de katholieke kerk voor de oorlog grote invloed uit.
Hoe komt het toch dat Polen zo’n katholieke enclave is geweest tussen de Oosters-Orthodoxen in Rusland en de Evangelische Kerken in Duitsland? Klinger: “De verklaring is simpel. Het komt doordat Polen altijd bezet is geweest door een van die twee machten. Omdat wij een volk van patriotten zijn, zetten wij ons ook af tegen de religies van de bezetters. De Katholieke kerk reeft ons hierin altijd gesteund. Vandaar.” Hoe kijkt Marek aan tegen de leegloop van de kerken in het vrije westen? “In de jaren vijftig gingen wij niet naar de kerk. Maar dat kwam omdat de partij dat eiste. Na het ontstaan van Solidarność, de zelf niet-kerkgebonden vakbond Solidariteit in Gdańsk, begin jaren tachtig, heeft de kerk een leidende functie genomen in het zoeken naar een uitweg. Hierom kwamen veel kerkmensen terug. Nu vonden ze weer steun bij de kerk. Door de vrijheid die ontstond na de Val van de Muur verminderde het kerkbezoek toch ook bij ons weer.”
En hoe zit het nu met de jeugd in Mieścisko? Klinger: “Honderd procent volgt de godsdienstlessen. Het is niet verplicht, maar de sociale controle is groot. Dus komen de kinderen. In de lessen richt ik mij naar het lesprogramma dat de Poolse bisschoppen hebben samengesteld. Er wordt mij wel een zekere vrijheid gelaten. Ik kan mijn eigen lesstof samenstellen, maar die behoeft wel de goedkeuring van mijn bisdom.”
Kan hij ermee uit de voeten dat de huidige paus, Johannes Paulus II, conservatiever is dan een Johannes XXIII? Klinger: “Johannes XXIII trof de voorbereidingen voor een milder kerkelijk klimaat. De huidige paus trof voorbereidingen voor de Val van de Muur. Daar zijn we trots op, vooral omdat hij een Pool is. Dankzij hem hebben wij onze vrijheid.”
Maar zijn opvattingen over abortus en euthanasie dan? Hier grijpt de tolk in. Hij meent dat we met zulke vragen de geïnterviewde in moeilijkheden kunnen brengen, zoals dat vroeger was. Hij denkt zelfs dat Klinger hierdoor zijn baantje op het spel zou kunnen zetten. Marek zelf geeft echter geen krimp. “Wat dat betreft sta ik geheel achter de paus. God geeft en neemt het leven. Ik weet dat die wagen bij jullie actueel zijn. Wij krijgen die problemen nog wel Zo ligt bij ons de doop van een kind van een ongehuwde moeder moeilijk. Jongere, althans modernere pastoors, zijn hier soepeler in. Toch is wat de paus zegt hier wet.”
Hoe liggen nu de verhoudingen tussen communisme en katholicisme in Mieścisko? Marek: “Er zijn contacten. Maar tachtig procent is christelijk. Nee, onkerkelijkheid is niet van invloed op het krijgen van een baan. Er wordt niet naar de godsdienst gevraagd bij sollicitatie.” Czesława interrumpeert: “Iedereen hier in de streek weet toch wel of je in de kerk komt. Maar discriminatie, nee.” Marek vervolgt: “Ik verwacht niet dat het communisme terug komt, zeker niet als systeem. Mogelijk wel linkse partijen. De mensen hebben nu genoeg. Maar ze hopen wel op een politieke leiding die meer zorg verleent. Ze missen de vanzelfsprekende zorg van vroeger op gebieden als werkgelegenheid, sociale voorzieningen en opvang.”
Is er in Polen geen tweedeling aan ’t ontstaan tussen de arbeiders en de nieuwe rijken, de slimme, snelle verdieners? Marek: “Het zijn de kleine familiebedrijfjes in opkomst die de meeste werkgelegenheid bieden. Een klein deel van de mensen, de maffia-achtigen, verdienen onredelijk of oneerlijk. Maar die moet je niet verwarren met de nette handel. Vroeger was er de tweedeling arbeidersstaat. Het geld en de besteding ervan zat bij de staat. Daar had de arbeider geen bemoeienis mee.”
“Nu ontstaat er een driedeling: armen, arbeiders en handelsmensen. De laatsten hebben in zichzelf ontdekt dat ze het in de vingers hebben om rijk te worden. Zij gaan in zaken. Ik zie dat als positief. Hier ontwikkelt zich een kapitalisme dat nog vijftig j aar achterloopt bij het Westerse. Ik hoop dat het de goede kant opgaat. Ik geloof dat dit mogelijk is, indien de Poolse kerk de bezielende autoriteit van de paus blijft aanvaarden.”

De tweede dag is aangebroken. Jan Wyczawski wil ons mee hebben naar het oosten van het land. Daar heerst, weet hij, nog echte armoede. Maartensdijk zou er beter aan doen een jumelage aan te gaan met een van de dorpjes daar. Mieścisko heeft toch al drie andere vriendschapsbanden in West-Europa lopen. De redacteuren hebben alle begrip, maar menen zich aan hun opzet te moeten houden. Het zou over de bestaande relatie Maartensdijk-Mieścisko gaan. En die is nu eenmaal niet alleen gebaseerd op de verhouding arm-rijk.

33 Knoopjes

Het programma brengt ons naar de pastorie van Sarbia, een kerkgehucht in het westen van de gemeente. Achter de vervallen gevel van een enorme pastorie woont, alleen met twee honden, pastoor Andrzej Trzemżalski (65), inmiddels met emeritaat, naast de in 1905 als evangelisch gebouwde en in 1941 katholiek geworden kerk. De achter dikke brillenglazen olijk kijkende geestelijke draagt nog een heuse soutane, met 33 knoopjes, naar de leeftijd die Jezus bereikte. Mieścisko telt vijf parochies, met elk een pastoor. Zijn parochie, de kleinste, telt 630 zielen, verdeeld over drie dorpjes met samen twee kerken. De tweede is het houten kerkje van Podlesie Kościelne, naast het kleinste schooltje van de gemeente, dat we nog met hem zullen bezoeken. Tijdens de zondagsdiensten komen er wel tot 250 gelovigen. De dagelijkse missen trekken toch altijd nog tien tot twintig ouderen.
VVM_P24Als de koekjes op tafel staan, de koffie is ingeschonken en de herder zich heeft genesteld in zijn crapaud naast de tegelkachel, vragen we of meneer pastoor zijn beroemde Italiaanse collega Don Camillo kent. Nee. Ach, jammer nou. De schepping van Giovannino Guareschi waarmee zoveel Nederlanders zijn opgegroeid, was toch het schoolvoorbeeld van hoe een kapelaan het uithield met een communistische burgemeester, in dit geval Peppone.
Nu even serieus, hoe ging dat in zijn parochie toen de Partij het nog voor het zeggen had? Trzemżalski begint beleefd en vriendelijk: “Ach, ik had hier geen moeilijkheden. De wrijvingen speelden zich meer af in de grote steden. Op het platteland ging het zo zijn eigen gangetje. Hier bestond voornamelijk een theoretisch communisme, welks voornaamste bezigheid was het ontwortelen van het geloof van hele generaties. Het doel was een zwakkere, en zo een afhankelijkere bevolking maken door haar los te weken van de kerk.”
“Maar communistisch extremisme zoals in Rusland, waar het geloof met geweld werd verboden en vernietigd, bestond hier niet. Er was wel dwang voor leidende functies. Een schoolhoofd mocht niet katholiek zijn. Wie een hoge functie had, ging wel ter kerke, maar elders, niet in de eigen gemeente. Tja, nu is er dan vrijheid. Maar het kerkbezoek loopt terug.”
Was er wel overleg met de politieke leiding? De pastoor: “Nou ja, de communisten zochten in elk geval geen contact met ons. Maar wij hadden ze natuurlijk wel eens nodig. Toen ik een keer om een paspoort kwam, werd ik van het kastje naar de muur gestuurd. Het werd ons dus wel moeilijk gemaakt. Vooral mij, als kerkleider.”
“Sinds de Val van de Muur is de omgang met het gemeentebestuur veel beter. Als pastoor word ik nu gewoon uitgenodigd voor bijeenkomsten. Ik reis nu zelfs als vertegenwoordiger van de gemeente Mieścisko naar het buitenland. Zo ben ik bij u in Maartensdijk geweest, waar ik samen met pastoor De Wit de mis heb opgedragen. Als een van de belangrijkste verschillen viel mij trouwens op dat in Maartensdijk meer leken actief zijn dan bij ons.”
We hebben gehoord dat mensen hier betalen voor kerkelijke diensten. Geldt dat ook voor de armen? Trzemżalski: “Kijk, wij hebben geen kerkbelasting. Maar giften zijn vrijwillig. Ze komen hier niet meer aan met een kip onder de arm. Bij feesten brengen ze wel iets mee voor de pastoor, al of niet in natura.”
Wat ziet de pastoor als zijn voornaamste taak? “Drie dingen: de misviering, catechese aan de jongeren geven, en de sacramenten toedienen. Nee, oecumene kennen we hier niet. Honderd procent van de bevolking is katholiek, wat nog niet wil zeggen dat iedereen honderd procent katholiek is.”

Lieveheersbeestjes

Langs een groep vrouwen die heerlijk in bikini staat te schoffelen in het koolveld naast de kerk, volgen we de pastoor naar het schooltje in Podlesie Kościelne. Daar wacht ons een verrassing.

De kinderen uit de laagste klassen voeren een toneelstukje met zang en dans voor ons op. Ze zijn verkleed als paddenstoel, kikker, een ooievaar, jager of lieveheersbeestje. Het gaat over het behoud van de natuur. De dagen worden bezongen als zijn het snoepjes. Dat zijn de dagen in ieder geval voor de lichamelijk of geestelijk gehandicapte kinderen die hier gewoon schoolgaan. Voor hen geen speciale instituten. Een verademing. We ervaren het als een ruime voorsprong op ons over¬georganiseerde westen. Een van de oudste nog levende leerlingen van deze school, een hier geboren 76-jarige, praat met de kinderen over hoe het in zijn jeugd was. Het schooltje, dat nu veertig kinderen telt verdeeld over drie klassen, bestaat in deze vorm sinds 1905. Toch werd hier al voor die tijd les gegeven. Dat blijkt uit het dikke logboek uit 1830 dat schoolhoofd Grażyna Jurga ons toont. Daarin staat dat toen een adellijke dame een huisje naast het kerkje had gezet voor onderwijs. De koster-organist was hier onderwijzer.

De oude man vertelt dat hij hier rond 1935 vier jaar op school heeft gezeten Er was toen nog geen oliestook, het gebouwtje werd verwarmd met een tegelkachel. De leerlingen kwamen uit drie dorpjes hierheen. De kinderen van de adel uit het grote huis in de buurt hadden huisleraren, een Poolse en een Franse. In Sarbia was nog een Duits-evangelische school tot de tijd dat de Duitsers werden verjaagd.
Later vraagt de man ons hoe wij denken over de aansluiting van Polen bij de Europese Unie. We noemen voor- en nadelen en denken dat Polen een voorsprong zou kunnen nemen door zich te richten op de biologische land- en tuinbouwproducten, waar in het westen steeds meer om wordt gevraagd.

De pastoor vertolkt duidelijk de hier levende angst dat West-Europese boeren hun land komen inpikken. Een voorbeeld heeft hij al. Een Belgische boer pacht nu het grote huis dat, na verdrijving van de adellijke bewoners, nog steeds staatseigendom is. Daarbij heeft de Belg twaalfhonderd, en elders nog eens elfhonderd hectare tot zijn beschikking. Inmiddels onderhandelt hij over de overname van een leegstaande kolchoze. In grote stallen staan tientallen koeien en schapen. Bij wijze van oprotpremie wordt hij ook nog eens gesubsidieerd door de Belgische overheid. Een Poolse boer heeft gemiddeld slechts zestig hectare na de herindeling. De adellijke heren van weleer zullen er nooit meer kunnen terugkeren: er is een overeenkomst tussen Polen en Duitsland die aanspraken op oude bezittingen ongeldig verklaart. Zoals later de communisten de Poolse landadel onteigende. Voor het geplande bezoek aan de brandweer is er nog kort tijd voor een bezoekje aan het naast de school staande houten kerkje uit 1712, gewijd aan de Heilige Anna. We hadden al te horen gekregen hoe het op palen gebouwde kerkje gestut moest worden tegen verdere verzakking. Binnen ligt op het altaar een kleed, geschonken door Maartensdijkers.

Trompetter op de fiets

De brandweerkazerne ligt pal naast het gemeentehuis. We worden boven ontvangen met limonade door de 54-jarige commandant Marian Bodus en de oudste, een tachtigjarige spuitgast, Janusz Macziński. Het vrijwillige korps bestaat al sinds 1889. Er zijn veertig brandweermannen plus 35 jongeren, onder wie drie meisjesgroepen. In jeugdkampen krijgen ze hun opleiding. Bij uitrijden krijgt ieder elf zloty’s per uur, maar daar doet men afstand van ten gunste van aanschaf van nieuwe uitrusting. De brandmeldingen komen radiografisch binnen uit de centrale van het nabijgelegen Wągrowiec.

VVM_P27Maczyński vertelt dat de brandweer voor de oorlog nog met kolbakken liep en met paard en wagen uitrukte, waarop een handpomp stond. Voor het alarm ging een trompetter op de fiets het dorp rond. Na de oorlog richtte de brandweer een eigen muziekkorps op.

Tegenwoordig rukt de brandweer dertig à veertig keer per jaar uit, niet alleen voor branden maar ook voor auto-ongelukken. De meest spectaculaire brand was vijf jaar geleden, toen er een veld van 57 hectare tarwe in de fik stond.

Het grote jaarlijkse feest is de Florianmis op 4 mei. Florian is de Oostenrijkse patroonheilige uit het eind van de derde eeuw van onder anderen mijnwerkers, bakkers, bierbrouwers, schoorsteenvegers en brandweerlieden, kortom van ieder die met water en vuur te maken heeft. Sinds de Val van de Muur wordt dat weer uitbundig gevierd. Aan de ene kant van het dorp steekt iemand autobanden aan, en de brandweer rukt feestelijk uit, vanuit de kerk na de mis.

Dan mogen we een kijkje nemen in het heilige der heiligen. Beneden staan de twee brandweerwagens. De ene is een Star, twintig jaar oud, uit Polen. De andere een Mercedes, 22 jaar oud, geschonken door de Maartensdijkse collega’s. Die moest wel worden aangepast, omdat ze verschillende slangdiktes hebben. De Mercedes is uitgerust voor ongelukken op de weg. De eigen Star is er voor echte branden, vertelt Bodus trots. Die heeft namelijk vierwielaandrijving, kan dus overal moeiteloos komen. Mieścisko is in blijde verwachting van een tweede Maartensdijkse occasion.

De Maartensdijkse goedgeefsheid kent evenwel blijkbaar geen grenzen. Bij het verlaten van de brandweerkazerne worden we bijna van de sokken gereden door een grote gele autobus, volgeschilderd met sponsorreclame van bedrijven uit Maartensdijk en omstreken. Cadeautje van de middenstand, dankbaar gebruikt als schoolbus. Deze is van Centraal Nederland, maar er rijdt er nog een, een rode GVU-bus. Het wordt tijd voor een stoplicht in Mieścisko.

Tot de laatste snik

De derde dag wordt er een van natuur en cultuur. Eerst ontmoeten we artsenzoon en biologiedocent Janusz Górski (42), die in Mieścisko les geeft vanaf de vierde klas basisschool en in alle klassen van gymnasium. Vanaf het eerste uur is hij nauw betrokken bij de jumelage: in 1990 werd Tineke Cramer bij zijn familie ondergebracht, een jaar later al legde hij een tegenbezoek af. Het liep uit op goede vriendschap. Górski zet zich vooral in voor de uitwisseling van schoolkinderen. Dat zij sinds 1989 Engels in plaats van Russisch leren op school, vergemakkelijkt het contact aanzienlijk.

VVM_P28Wat vindt hij belangrijk aan de uitwisseling? Górski: “Er zijn materiële belangen, maar interessanter is de andere mentaliteit. We hebben veel gezien in Nederland, ontdekten hoe je ook anders kunt leven.” Het klinkt wat plechtig. Ziet hij ook verschillen? Górski aarzelt lang. “Nederlanders gaan heel anders met hun ouders om. Hier is het een vanzelfsprekendheid dat de kinderen voor hun ouders zorgen tot de laatste snik. Wij wonen samen in een huis, en bepaald niet uit nood. Onze ouders gaan niet naar het bejaardenhuis, zelfs niet als ze lichamelijk of geestelijk ziek worden. Persoonlijk vind ik dat beter.”

“In 1995 hebben wij het zilveren huwelijk van Dilia van de Bunt meegevierd. Jullie eten anders, viel me op. Wij hebben veel meer warme gerechten, en meer alcohol. En wij vieren zo’n feest al gauw twee dagen lang.”

“Ons grootste probleem hier is de werkloosheid. De mensen moeten ver van huis om werk te vinden. Velen gaan naar Poznań. Officieel is de werkloosheid zeven procent, maar ik houd het zeker op vijftien tot twintig. De sociale bijstand bedraagt niet meer dan vierhonderd zloty’s per maand. Ik heb geen heimwee naar het communistische systeem. Maar de ouderen waren vroeger wel verzekerd van werk in de staatsbedrijven.”

“Daartegenover leerden we op school niet de echte geschiedenis, niet hoe de wereld in elkaar zat. Van mijn vader hoorde ik de werkelijkheid. Wij luisterden thuis naar radio Vrij Europa. Die vertelde ons andere dingen dan wij hier op school, tv en in kranten en tijdschriften voorgeschoteld kregen. Vreest hij dan niet de ‘vercocacolisering’ van zijn land vanuit het westen? Górski: “Ik hoop het niet. In de grote steden is er al veel van merkbaar. Misschien moeten wij een derde weg bewandelen. Onze goede Poolse nationale ondernemingen moeten we behouden. Niet alles uit het westen is goed.

Heilige voetafdruk

Nog voor de middag bezoeken we het beroemdste natuurmonument van heel GrootPolen; de oudste, roodgranieten steen met een omtrek van ruim twintig meter, zeven meter lang en krap anderhalve meter hoog driehonderd meter achter de kerk van Budziejewko, even ten zuiden van Mieścisko. De legende gaat dat vanaf deze steen Adalbert – of Wojciech – van Bohemen rond 975 het evangelie heeft verkondigd aan het Poolse volk. Op het steenoppervlak zijn de afdrukken van de voeten en enkele attributen van de heilige nog te zien.

De steen lag oorspronkelijk bij de kerk. Toen het volk hem ’s winters met vijftig paarden en vierhonderd ossen wilde wegslepen naar de hoofdstad Gniezno om daar als monument voor Sint Adalbert te dienen, viel hij al gauw van de gouden slede af doordat het ijs was gaan smelten. Dus bleef de steen in Budziejewko; de slee moet er nog steeds onder liggen. Op die plek ontsprong daarna een bron met geneeskrachtig water, speciaal tegen blindheid. Nadat een heiden zijn blinde paard aldus wilde genezen, verloor de bron zijn kracht. Het blok is voor tweederde in de grond gezonken. Zodra hij daarin helemaal verdwenen is, zal de wereld vergaan, geloven de Polen stellig.
Monumentbeheerder, dorpsoudste en koster Bernard Ignaczak (55) heeft een avontuurlijk leven achter de rug. Ooit vertrok hij om als timmerman op boerderijen in het Libië van Gaddafi te gaan werken. Als internationaal chauffeur reisde hij op Tsjechië en West-Duitsland om auto’s te importeren. Op zijn erf vergasten vrouw en dochter ons niet op het gebruikelijke kopje koffie, maar op een grote bokaal ijs met verse aardbeien.

Ignaczak is tamelijk kritisch. De kerk noemt hij erg machtig en materialistisch: “Men vraagt voor alle diensten geld. Maar de pastoor zien we minder aan huis. Door mijn reizen ben ik het kapitalistisch systeem gaan waarderen. Ik heb proberen uit te leggen hoe het werkt, maar daar willen ze hier niet aan. Ze denken: er komt straks een schip met geld binnen uit het westen zonder dat we ervoor hoeven te werken. Dat is nu juist niet zo. We moeten heel hard werken. Dat kost tijd. Daarom hebben zoveel mensen heimwee naar het communisme.” Zelf is hij nu tevreden met zeshonderd zloty’s invalidenuitkering per maand, met daarbovenop tweehonderd voor het beheer van de kei. Veel is het niet. Hij moet er zijn auto en medicijnen van betalen. Maar geiten, duiven en konijnen dragen bij aan het levensonderhoud van de hele familie.

Geciseleerde messen

Aan het eind van de middag zijn we te gast bij de kunstenaar van Mieścisko, Tomasz Grabowski (61). Eerst troont hij ons mee naar zijn garage, waar twee zelf gebouwde, amfibische voertuigen staan op het onderstel van een ‘Trabbi’, de legendarische Oost-Duitse Trabant. Eén is er geschikt gemaakt voor de jacht.

VVM_P29aIn zijn atelier, vrij uitzicht op de landerijen, staan door hem gerestaureerde kerkschilderijen en -beelden. Dertig jaar lang heeft hij bijous gemaakt, exposeerde internationaal. Toen hij geen zilveren voorwerpen meer mocht exporteren, ging hij over op bijzondere voorwerpen als geciseleerde messen. Hij maakt decors voor theater, restaureert wapens. Een uur lang trekt hij uit ieder kastje weer iets bijzonders. Bij het afscheid krijgen we een zilveren reversspeldje. Het boompje dat het wapen van Mieścisko verbeeldt. Bij het afscheid krijgen de dames de traditionele handkus.

Het einde van het werkbezoek nadert alweer. We eindigen zoals we begonnen zijn: een gesprek met de burgemeester. Met dit verschil dat hij nu meer tijd heeft kunnen vrijmaken. Nu is hij onze gast, in de bibliotheek.

Met enig bravoure poneert Andrzej Banaszyński dat in Mieścisko de Muur al zeven jaar eerder is gevallen. Op onze opgetrokken wenkbrauw reageert hij met gepaste bescheidenheid: “Ja hoor! Op 1 februari 1982 werd ik burgemeester.” Dat hij, naar het schijnt uit opportunistische overwegingen, toen communist was, zoals nu overtuigd katholiek, laten we maar even terzijde.

Banaszyński heeft zelf een duidelijke verklaring: “Ik ben als landbouwingenieur door de elite uitgezocht voor een leidende functie in een staatsbedrijf. Ik was jeugdlid van de communistische partij. Ik ben officieel lid geworden omdat ik dan meer voor de samenleving zou kunnen betekenen. Was ik dat niet geweest, dan zou ik zijn ontslagen. Al snel heeft men mij gevraagd burgemeester te willen worden.”

“Toen ik dat ambt eenmaal bekleedde, hebben we hier een redelijke vorm van zelfbestuur kunnen doorvoeren. Zo heb ik deze bibliotheek in de jaren tachtig in dit gebouw gesticht. Ik heb tachtig kilometer asfaltweg aangelegd. We konden er dus het beste van maken. Onze gemeente heeft drie keer erkenning gekregen van de premier in Warschau als beste gemeente van Wielkopolska. Van het prijzengeld hebben we het sportstadion gebouwd. Als ik er niet voor had gezorgd dat elk bedrijf hier in de gemeente zichzelf inmiddels goed kan redden, zou ik nooit steeds herkozen zijn.”

“Als persoon beteken ik natuurlijk niet zoveel: de gemeenteraad en de bevolking doen het samen. In onze gemeenteraad kennen we geen partijen. Elke buurtschap levert een dorpsoudste als vertegenwoordiger op wie gestemd kan worden. Zij zijn de zelfstandige bestuurder. Ik beschouw mezelf als de manager wiens verdiensten zijn ingekocht.”

Hoe worden in dit systeem de belangen van de armen behartigd? Banaszyński: “Veel van de gemeenteraadsleden zijn zelf werkloos. Door ons is de werkloosheid van 22 naar twaalf procent gedaald.”

Hoe lag vroeger de verhouding tussen kerk en Partij? “De samenwerking gaf nooit grote wrijvingen. Wij hebben ook de wegen aangelegd naar kerken en begraafplaatsen.”

Welk belang hecht de burgemeester aan de jumelage, en vindt hij vier zustergemeenten zelf niet wat veel? ” De eerste stappen waren voor ons heel belangrijk. Nederland liep voorop. Waar het om gaat, is verdere integratie in Europa. Ik vind vier helemaal niet teveel, het is juist van belang zoveel mogelijk landen te leren kennen.”

Wat hebben de gemeenten aan elkaar? “De voordelen zijn wederzijds. De westerse landen leren onze mentaliteit kennen. De eerste keer namen jullie vertegenwoordigers laarzen mee, terwijl wij allang op halfhoge schoenen liepen. Als een boer hier uit zuinigheid met paard en wagen een blik dieselolie komt kopen voor zijn tractor, denken de westerlingen dat het paard op diesel loopt.”

Smakelijke tomaten

“Jullie burgemeester Diepenhorst zei tijdens een van zijn eerste bezoeken: we geven geen geld, maar hulp en informatie om niet dezelfde fouten te maken als wij hebben gedaan. Dat was toch de moeite waard, ondanks dat we geen geld kregen. Een belangrijke bijdrage leverde toenmalig wethouder Rob Klaassen met zijn adviezen over de verbetering van de drinkwatervoorziening. Hij heeft deskundigen meegebracht, met als gevolg dat we nu voor de hele gemeente gezond drinkwater hebben naar Europese standaard. Voor die tijd stond er in een Nederlandse folder geruststellend dat de hotels hier in de omgeving wel goed drinkwater hadden. Dat heeft mij toen aan het denken gezet. Op dezelfde manier zijn we inmiddels bezig met de aanleg van een hoge-druk rioleringssysteem en een betere afvalverwerking. Klaassen op zijn beurt was onder de indruk van onze smakelijke tomaten. Hij vroeg: ‘Stuur eens een vrachtwagen’. Ik zeg: ‘Jammer, jullie hebben een slagboom neergezet’. Maar hij heeft gelijk. Onze tomaten zijn zo lekker omdat wij geen geld hebben om ze met gif te bespuiten.”

Oost-Europa heeft altijd bekend gestaan om zijn ‘apparatsjiks’. Maar wat vindt Banaszyński van het Nederlandse bureaucratische systeem? “Het viel mij op dat jullie in Maartensdijk meer ambtenaren per inwoner hebben dan wij hier. Dus zullen ze bij jullie wel niet zoveel werk verrichten als bij ons. Wij zijn hier in 1982 begonnen met achttien ambtenaren. Nu hebben we 26. Volgens het Nederlands systeem zouden dat er dertig moeten zijn. En als we richting Europa gaan, dan hebben we echt meer ambtenaren nodig.”

Welke verwachtingen heeft hij van de integratie van Polen in de EU? Banaszyński: “We zullen eerste eens moeten weten of en zo ja wanneer de toetreding doorgaat. Niemand kan ons dat nog duidelijk maken. Ik ben voorstander, maar dan wel op basis van gelijkwaardigheid. Als gemeente krijgen wij er last van als de voorziene toetreding per 2003 wordt uitgesteld. Dan vallen we onder een nieuw budgetteringssysteem, waardoor we minder invloed krijgen. Dan wordt de hele eenwording voor ons een kaartspel.” ‘

VVM_P31“Polen is altijd op Europa gericht geweest. Wij hebben Europa vier keer gered in oorlogssituaties. Eerst bij de Turkse invasie rond 1600, in 1920 hebben de Rode Haan tegengehouden, in de Tweede Wereldoorlog waren we wereldwijd het vijfde leger tegen Hitler, we hebben Nederland nog helpen bevrijden, en in 1989 hebben we het Rode Leger zonder een enkel schot plat gekregen. En dat terwijl we na de capitulatie in 1945 op een krukje naast de generaals werden gezet die het wel even zouden uitmaken. Later vergat men dat Stalin zonder ons in Parijs zou hebben gedanst.”

“We hebben, na de bevrijding, vijftig jaar in een isolement geleefd. Dus moeten we nu in de EU. Het groene licht brandt al sinds 1980. Economisch begint er evenwicht te ontstaan, alleen aan de mentaliteit moeten we nog sleutelen. Toch zijn we naar mijn gevoel de afgelopen jaren per jaar drie jaar vooruit gesprongen.”